Volgens willekeurige voorbijgangers leek hij als het heilige kind vastgenageld te zijn aan het hout. Op een zo jonge leeftijd al. Ja, het was een meest bijzondere voorstelling in de koepel van de verlaten circustent. Met loeiende sirenes al rammelend in zijn oren keek het kind voorzichtig naar beneden. Was hij nu maar in het circus geboren en opgegroeid, ging er alsmaar in zijn hoofd door, terwijl hij zijn gezicht afwendde van de grote diepte waarop zijn ogen waren gericht.
Het rode gevaarte kwam met piepende banden aan de voeten van twee synchroon naast elkaar geplaatste bomen tot halt. Met de wind bracht de wagen het geflikker van de sirene mee, welke de flauw schijnende lantaarntjes, her en der door de koepel verspreid, veruit overtrof. Het ontzagwekkende silhouet van de bomen kwam tot leven in de vorm van schaduwen met ernaast het knalrode en blauwe licht afwisselend op het zeildoek.
Verstrengeld in de kruinen zag het kind tussen zijn vingers door een man naar boven zwaaien en onverstaanbare woorden naar hem roepen. Een groepje brandweermannen verzamelde zich in een kring en hield een cirkelvormig doek strak gespannen, tussen de twee stammen in. Het kind richtte zijn blik naar de nabij zijnde nok. Een veilige haven. Hoe de takken van de bomen door de nok heen waren gegroeid kwam hem wonderlijk voor. Kon hij zelf niet de tent uitgroeien zoals de bomen dat deden, bleef het kind zich alsmaar afvragen. Tientallen meters beneden klonken de stemmen en via luidsprekers moedigden ze het kind aan te springen. Maar het was diep en hoe het kind het ook probeerde, hij verschoof geen centimeter van zijn plek. En des te meer het kind aangemoedigd werd, des te meer het kind in zijn nok wit wegtrok.
Na enige tijd verschenen, tussen het flikkerende rood en blauw door, vreemde handen aan de voeten van het kind, daar hoog in de boom. Hoe dapper het kind het ook vond, verstandig leek het hem allerminst. "Maar dat is ook niet verwonderlijk!" piepte de brandweerman verbaasd en hij schrok zo erg van het aangezicht dat hij de boom uit dwarrelde, het cirkelvormige doek in. Het kind sloeg de man, al wild gebarend naar zijn collega's, gade en voelde plots een bepaalde soort jaloezie aanzwengelen in zijn lijf. Wat had hij graag zo naar beneden willen vallen. Wat had hij er voor over! Het kind zette alles toch weer even op een rijtje in zijn hoofd: beneden, boven. Ja, hij had een goed overzicht van de situatie en boven was het veilig. Daar was hij stevig geworteld.
Maar wat zag het kind nu? Tussen het rood en blauw door, scheen de reflectie van een gevaarlijke glinstering de ogen van het kind in en veroorzaakte een rilling, die van onder naar boven over het kleine lichaampje heen liep. In zowel de rechter als de linker boom begon nu een dappere man naar boven te klimmen met elk glinsterend gereedschap in de hand. Van afschuw begon het kind te krijsen, tot de mannen beiden in de nok aankwamen en gestaag de zaag met de armen heen en weer begonnen te bewegen, waarna een nog luider gekrijs de ruimte vulde dat het ritme van de flikkerende sirene haast leek te onderbreken.
Het kind kon het met eigen ogen niet aanzien. Zijn eigen vertrouwde houten benen, vastgegroeid in de bomen. Onderdeel van de bomen. Zijn ene voet aan de ene boom, zijn andere voet aan de ander. Hoe zou hij zich opnieuw kunnen wortelen, vroeg het kind zich alsmaar af. Maar de mannen bleven stevig doorzagen totdat het kind los kwam van de twee bomen en de ene man hem op de rug naar beneden droeg. Eenmaal beneden staarden de brandweermannen en de willekeurige voorbijgangers het kind vol ongeloof en afschuw enige tijd aan. Nee, een heilig kind was het volgens de omstanders allerminst. Onder het mom dat ze hun taak voltooid hadden, knikten ze naar elkaar en werd het kind alleen achtergelaten in de koepel van de verlaten circustent, tussen die twee hoge bomen in.
Nog eenmaal keek het kind naar boven, naar de nok, maar besefte dan toch echt dat hij niet meer naar zijn veilige plek terug kon. Na zijn armen om beide bomen heen te hebben gezwaaid en gelegd zette het kind met heimwee in het hoofd voorzichtig zijn eerste houterige stappen richting de uitgang. Met elke stap doofden de lantaarntjes beetje bij beetje, totdat het volledig donker was in de koepelvormige ruimte. Het kind bereikte de poort, waar hij niet enkel door het zeildoek heen laveerde, maar door verschillende lagen stof. Buiten aanschouwde het kind vol bewondering de buitenwereld, terwijl er achter hem een gigantische Victoriaanse jurk opdoemde.
Van buitenaf leek de koepel alles behalve een verlaten circus, maar vertoonde het zich enkel en alleen als jurk. Erboven toornde het gezicht van de moeder van het kind en haar glimlach uit. Eronder staken echte benen onder de jurk, diep geworteld in moeder aarde. Als een stamboom aan een oeroude stamboom vastgeketend. Het kind, nu beseffend dat hij losgebroken was, volledig vrij was, zwaaide naar zijn moeder en met elke zwaai stapte hij steeds verder de weide wereld in, om zich in die wildernis uiteindelijk weer te wortelen.
dinsdag 7 februari 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten